zaterdag 23 februari 2013

Kenji (1)

Iedereen spaarde papier voor Sadako's kraanvogels. Chizuko bracht gekleurd papier mee uit de bamboeklas. Papa spaarde elk stukje papier uit zijn kapperszaak. Zelfs verpleegster Yasunaga spaarde het inpakpapier van de medicijnen voor Sadako. Masahiro hield zich aan zijn belofte, hij hing alle vogels netjes op. Soms reeg hij er een heleboel op één draad. De grootste kraanvogels vlogen alleen.
Er waren momenten dat Sadako zich in de maanden die volgden op de diagnose bijna genezen voelde. Niettegenstaande vond dokter Numata het toch beste voor haar dat ze in het ziekenhuis bleef. Sadako wist intussen dat ze leukemie had, maar ze wist ook dat er al patiënten van genezen waren. Ze gaf nooit de hoop op dat ook zij zou genezen.
Op een dag was Sadako druk bezig. Ze maakte haar huiswerk, schreef brieven naar vrienden en pennenvrienden en ze entertainde haar bezoekers met spelletjes, raadsels en liedjes. 's Avonds maakte ze altijd kraanvogels. Haar vlucht telde er nu al ruim driehonderd. De vogels waren nu perfect geplooid. Haar vingers werkten secuur en vlug zonder ook maar één foutje te maken.
Geleidelijk aan nam de bomziekte haar kracht weg. Ze leerde pijn kennen. Soms kon ze door de kloppende hoofdpijn niet lezen en schrijven of voelde ze een verschroeiend vuur door haar beenderen razen. De toenemende duizeligheid bracht haar soms in een donkere wereld. Vaak had ze enkel maar de kracht om bij het raam te zitten en voor zich uit te staren naar de esdoorn in de ziekenhuistuin. Dan zat ze daar uren na elkaar met op haar schoot haar gouden kraanvogel.
Op een dag toen Sadako zich echt uitgeput voelde en verpleegster Yasunaga haar in haar rolstoel naar de veranda reed, zag ze Kenji voor de eerste keer. Hij was negen en klein voor zijn leeftijd. Sadako nam zijn smal gezichtje en zijn donkere ogen in haar op.
"Hallo!" zei ze. "Ik ben Sadako."
Kenji antwoordde met een diepe, zachte stem. Al vlug waren ze aan het praten alsof ze elkaar al jaren kende. Kenji lag al heel lang in het ziekenhuis maar had weinig bezoekers. Zijn ouders waren overleden en hij woonde bij zijn tante in een naburig dorp.
"Ze is zo oud dat ze me maar eenmaal per week kan komen bezoeken," zei Kenji. "Ik lees meestal de ganse tijd."
Sadako draaide zich weg van het triestige gezichtje van Kenji.
"Het is eigenlijk niet belangrijk," ging hij verder met een vermoeide zucht,"ik sterf toch binnenkort. Ik heb leukemie door de bom."
"Maar jij kunt helemaal geen leukemie hebben," zei Sadako vlug. "Je was toen helemaal nog niet geboren."
"Dat speelt geen rol," zei Kenji. "Het gif zat in mijn mama's lichaam en ik kreeg het van haar."
Sadako wilde hem zo graag troosten maar ze wist niet wat te zeggen. Dan dacht ze aan de kraanvogels. "Je kunt net als ik papieren kraanvogels maken," zei ze,"zodat er een wonder kan gebeuren."
"Ik ken die vogels", antwoordde Kenji,"maar het is te laat. Zelfs de goden kunnen me niet meer redden."
Verpleegster Yasunaga kwam net binnen en sprak hem op strenge toon toe,"Kenji, hoe kan jij dat nu weten?"
Hij gaf haar een boze blik. "Ik weet het gewoon," zei hij. "En daarbij, ik kan mijn bloedwaarden lezen op de grafiek aan mijn bed. Elke dag worden die slechter."
De verpleegster reageerde zenuwachtig.
"Wat een babbelaar!" zei ze. "Jullie zijn jezelf aan het uitputten." En ze reed Kenji naar binnen.